Liturgische voorwerpen en kleding
Snel navigeren:
Het altaar is altijd het middelpunt van elke katholieke kerk. De plaatsen van de gelovigen bevinden zich daar omheen of zijn in ieder geval gericht naar het altaar. Tegenwoordig zijn de kerken ingedeeld in een ruimte rond het altaar, overlopend in een ruimte voor de gelovigen. Door de langgerekte vorm van de ruimte waar de stoelen of banken voor de gelovigen staan, wordt deze ruimte midden- of hoofdschip genoemd. Als de kerk in een kruisvorm gebouwd is, worden de zijarmen het dwarsschip van de kerk genoemd.
Altaar ruimte
De belangrijkste elementen binnen de altaar ruimte zijn het altaar, de lezenaar of ambo waar gelezen wordt uit het heilige schrift en de plaats van de priester. Het altaar is van oorsprong een gewone tafel. Er ligt een witte doek overheen, de altaar dwaal. Om de teksten beter te kunnen lezen kan op het altaar een standaard worden gezet voor het altaar missaal of een tekst map. Naast of op de altaartafel staan kandelaars met kaarsen. Op of bij het altaar bevindt zich ook altijd een kruis. In sommige kerken hangt dat boven het altaar. In kerken die gebouwd zijn vóór het Tweede Vaticaans Concilie worden zijn vaak meerdere altaren te zien. Verder staan er in de altaar ruimte stoelen voor voorganger en assistenten, acolieten of misdienaars. Ten slotte staat er meestal aan de zijkant van de altaar ruimte een kleine tafel die credens wordt genoemd. Hier worden de benodigdheden op gezet die tijdens de viering worden gebruikt.
Tabernakel en godslamp
Het tabernakel is de kluis waar het eucharistisch brood wordt bewaard, dat over is van de eucharistieviering. Omdat de eucharistie van grote betekenis is voor de gelovigen is het tabernakel niet alleen van kostbaar materiaal gemaakt en rijk versierd, maar heeft het ook een belangrijke plaats in het kerkgebouw. In oude kerken heeft het tabernakel een plaats op het hoogaltaar, terwijl het in nieuwe kerken vaak tegen of in een muur bevestigd is. Dicht bij het tabernakel brandt de godslamp. De godslamp is een soort wachter van eerbied voor het eucharistisch brood. Als er in het tabernakel geen brood wordt bewaard, brandt de godslamp niet.
Preekstoel
Kerken die gebouwd zijn vóór het Tweede Vaticaans Concilie hebben dikwijls nog een echt preekgestoelte, vaak halverwege het middenschip, meestal in de vorm van een fraai versierde kuip.
Orgel, koor of oksaal
Vaak bevindt het orgel zich boven het portaal, op het zogenoemde oksaal. Op datzelfde oksaal of koor stond vóór de liturgievernieuwing van het Tweede Vaticaans Concilie ook het zangkoor. Tegenwoordig hebben veel koren hun plaats gevonden aan de zijkant van de altaar ruimte.
Biechtstoel
De meeste kerken hebben nog biechtstoelen voor het sacrament van boete en verzoening. Dit meubelstuk, dat vooral aan de oudere generaties goed bekend is, bestond uit drie delen. In het midden kamertje zat de priester; de zijwanden in het midden waren voorzien van een traliewerk en een schuif, om dit te kunnen afsluiten. De schuif werd geopend voor biechtelingen, die in de zijkamertjes geknield wachtten om hun biecht te spreken. Tegenwoordig vindt het sacrament plaats in speciale biechtkamers.
Apostelkruisjes en apostellichten
In de kerk zijn er twaalf kruisjes (soms vier) verspreidt of de binnenmuren. Bij elk kruisje hoort een kandelaar met een kaars. Het zijn de zogenaamde consecratiekruisjes en apostellichten. De kaarsen hebben gebrand toen de kerk werd ingewijd en kunnen opnieuw branden als de verjaardag ervan wordt gevierd.
De twaalf kruisjes symboliseren de twaalf apostelen, de kaarsen het licht van het Evangelie dat de apostelen hebben doorgegeven. Zijn er maar vier kruisjes dan verwijzen deze vermoedelijk naar de vier evangelisten: Mattheüs, Marcus, Lucas en Johannes, of naar de vier kerkvaders.
Kruisweg, beelden, schilderijen
In veel kerken heeft men een kruisweg: veertien kruisjes meestal met afbeeldingen, waar men bij stil kan staan om het lijden van Jezus te gedenken. Moderne kerken zijn sober ingericht, maar in oude kerken zijn vaak afbeeldingen van heiligen te zijn of Bijbelse taferelen. In veel kerken staan voor bepaalde heiligenbeelden kaarsenstandaards waarop kerkgangers een kaars of devotielicht kunnen neerzetten.
Kerken beschikken dikwijls over een of meer kapellen of zijruimten voor liturgisch of devotioneel gebruik.
Sacramentskapel
De sacramentskapel is een aparte ruime waar het Allerheiligste (het eucharistisch Brood) wordt bewaard en waar stilte is voor persoonlijk gebed en aanbidding van het Allerheiligste.
Doopkapel
Oudere kerken hebben vaak een doopkapel, juist groot genoeg om de familie van de dopeling te herbergen. Sinds de liturgievernieuwing ligt het accent op de opname van de dopeling in de geloofsgemeenschap en daarom krijgt de doopvont vaak een plaats in of bij de altaar ruimte. Bij de doopvont worden vaak de doopschelp, het doopkleed en de doopkaarsen bewaarden.
Gedachteniskapel of –wand
In de meeste kerken is een wand te vinden waarop kruisjes hangen met de namen van de gelovigen die het laatst zijn overleden. Er zijn kerken waar die kruisjes, heel sprekend, zijn gehangen rondom de beeltenis van Maria met de dode Jezus op haar schoot.
Als er een aparte gedachteniskapel is waar men de avondwake houdt en waar voor de uitvaart ook de kist met de overledene staat, worden hier meestal ook de kruisjes opgehangen. Soms ligt er een boek met daarin de namen van de overledenen.
Mariakapel of-hoek
In nagenoeg elke kerk is een beeltenis van Maria te vinden, soms in een speciale kapel of hoek. Meestal is het beeld versierd met bloemen en branden er kaarsen of waxinelichtjes op standaards bij.
Dagkapel
Voor de doordeweekse eucharistievieringen heeft men gezocht naar de mogelijkheid om in kleine kring bij elkaar te zijn. Zo is de zogenoemde dagkapel ontstaan. Soms gebruikt men de sacristie als dagkapel, dikwijls een deel van de kerk of een zijbeuk. Eigenlijk is een dagkapel een kerk in het klein. Het heeft dezelfde attributen als de gewone kerk zoals een altaar en in de winter hoeft de kerk niet verwarmd te worden.
De sacristie
De sacristie is de bewaarplaats van gewijde zaken. Waarschijnlijk is het eerst dat u in de sacristie opvalt de grote tafelkast: de credens. De credens is een soort aankleedtafel, omdat er verschillende gewaden op komen te liggen.
Altaar, centrum van de kerkruimte
De eerste christenen gebruikten voor het altaar altijd en overal de vorm van een tafel. In veel altaren worden nog steeds de overblijfselen van heiligen en martelaren bewaard. Als het altaar dwaal wordt opgetild zie je vaak in het altaarblad een vierkante steen met middenin een uitsparing. Daarin zijn kleine stukjes bot van heiligen of stof van hun kleding ingemetseld.
Altaar kruis
In de vroege kerk moest je afbeeldingen van de Heer met een lampje zoeken. Kruisbeelden kende men niet. Later werd op het kruis boven het altaar ook de Heer zelf afgebeeld als iemand die de overwinning had behaald: rechtopstaand met gespreide armen, een kroon op het hoofd, bekleed met Koninklijke gewaden en met de ogen open. Pas in de middeleeuwen ontstond er aandacht voor Jezus smartelijk lijden en sterven en gingen kunstenaars ook de lijdende Christus afbeelden. Het altaar kruis is tegenwoordig altijd aanwezig, omdat dit bij het altaar hoort.
Processiekruis
Het processiekruis is een kruisbeeld op een lange stok, dat gedragen wordt bij de in- en uittocht van de eucharistieviering, bij uitvaart, bij begrafenis op het kerkhof en bij processies. Er zijn kerken waar het processiekruis na de intocht van de eucharistieviering in een standaard naast het altaar wordt gezet en zo dienst doet als altaar kruis. Aan het einde van de viering wordt het kruis in processie weer de kerk uitgedragen.
Altaar kaarsen
Van oudsher is de kaars symbool van Christus, die zichzelf h et Licht van de wereld noemt. Dit komt bijzonder naar voren in de paaswake waarin het licht van de paaskaars, symbool van de verheerlijkte Verlosser, aan de kaarsen van de aanwezigen wordt meegedeeld, om de triomf van het licht over de duisternis van de dood uit te beelden. Tegelijk herinnert het aan de opdracht van iedere gelovige om ‘kind van het Licht te zijn’.
Het branden van kaarsen in de liturgie is ontstaan vanuit de begrafenisgebruiken in de eerste eeuwen. De kaars roept iets op van het eeuwige Licht waarin de overledene is binnengegaan. In de vroege kerk kwam het gebruik op om lichten te branden op de graven van de martelaars. Later werden dat de devotiekaarsen bij de beelden van de heiligen die op een bijzondere manier geleefd hebben als kinderen van het Licht.
Altaar kandelaars
De altaar kandelaars zijn ontstaan uit de kandelaars die de acolieten bij de plechtige intocht droegen en daarna rond het altaar plaatsten. Toen de intocht in onbruik raakte, werden de kandelaars blijven rond of op het altaar geplaatst. Vanaf de zevende eeuw werd heel nauwkeurig bepaald hoeveel kaarsen er wanneer tijdens welke vieringen aangestoken mochten worden.
Kelk, kelklepeltje, hostieschaal, pateen
De kelk of de beker in de eucharistieviering is de rechtstreekse opvolger van de beker die Jezus gebruikte bij zijn laatste paasmaal. Kelken horen dikwijls tot de mooiste en rijkst versierde liturgische voorwerpen die de kerk in bezit heeft. Kelk en hostieschalen moeten van edel en duurzaam materiaal worden gemaakt, maar dat hoeft niet per se goud of zilver te zijn. Oudere kelken bestaan meestal uit een voet, een knop en een kelkbeker. Nieuwe modellen hebben vaak de vorm van een beker en zijn nogal eens van andere materialen dan van goud gemaakt, zoals ook de hostieschalen.
Voor de liturgievernieuwing werd bij de bereiding van de gaven een druppel water in de wijn gedaan door gebruik te maken van een lepeltje. Dit ‘kelklepeltje’ wordt tegenwoordig nog maar zelden gebruikt.
Een voorloper van de hostieschaal is de pateen. Dit was een klein goud schaaltje waarop de hostie van de priester werd gelegd. Tegenwoordig wordt dit niet vaak meer gedaan, omdat het éne brood een symbool van de gemeenschap is en daarom is het beter de hostie van de priester niet op een apart schaaltje te leggen.
Hosties
Hostie is het Latijnse woord voor ‘offerlam’. Het is de naam voor het offerbrood dat in de eucharistie gebruikt wordt. Hosties worden gemaakt van water en tarwemeel, zonder gist. Het gebruik gaat terug op het joodse ongedesemde brood dat gegeten wordt op de avond van Pesach. In sommige kerken van het oosten wordt brood gebruikt, dat ’s morgens pas gebakken is. In ons land zijn verschillende hostiebakkerijen. Zij leveren kleine witte of bruine hosties en grotere hosties die ca. 65 mm of nog groter zijn. Er bestaan ook glutenvrije hosties.
Wijn
In de joodse liturgie wordt bij belangrijke gebeurtenissen wijn gedronken. Meestal wordt een deel van het eucharistisch Brood wel bewaard in de kerk, maar met de wijn gebeurt dit niet. Die wordt in de eucharistieviering opgedronken. Nederlandse miswijn komt uit bepaalde streken van Spanje, Frankrijk en Griekenland, heeft een hoog alcoholgehalte (14-16%) en smaakt dus wat zoetig. Dat is om de houdbaarheid te vergroten. Hij wordt geleverd door erkende leveranciers, met op de dop van de fles het logo van de Nationale Raad voor Liturgie.
Kelkdoekje
Het kelkdoekje is een wit linnen doekje van ongeveer 30 x 30 cm. In het midden is vaak een kruisje geborduurd. Het is in drieën gevouwen en gestreken en krijgt zo een langwerpige vorm. Het kelkdoekje dient om morsen te voorkomen, Voor het afvegen van kelk en mond en voor het reinigen van de kelk en de hostieschaal na de communie.
Palla
De palla is een vierkant, in linnen genaaid stuk karton of kunststof. De palla wordt op de kelk gelegd om insecten uit de kelk met wijn te houden. De palla is niet voorgeschreven, maar wordt nog wel gebruikt en is zeker van nut voor vieringen in de open lucht en in de zomer.
Kelkvelum
Het kelkvelum is een doek van ongeveer 50 x 60 cm, die op de palla gelegd wordt en zo de kelk afdekt. Bij het bereiden van de gaven wordt het velum van de kelk genomen. Het is meestal gemaakt van dezelfde stof als het kazuifel en heeft dezelfde liturgische kleur, maar het mag ook wit zijn.
Corporale
Het corporale is een klein linnen doekje van ongeveer 60 x 60 cm, waarop het brood en de wijn worden geplaatst tijdens de viering van de eucharistie. Oorspronkelijk bedekte dit het hele altaar omdat ook de aangebrachte gaven van de gelovigen er en plaats op moesten vinden. Toen eeuwen later de gaven van de gelovigen waren ingekrompen tot één dunne hostie, kromp ook het corporale mee tot het kleine vierkante doekje. Bij het openvouwen zijn negen vakken te zien, waarvan op een ervan soms een kruis is geborduurd.
Ampullen
De twee kannetjes voor water en wijn worden ampullen genoemd. Ze zijn ofwel van glas en dan is vanzelf te zien wat erin zit, ofwel van keramiek of metaal en dan moeten zij ter onderscheiding gemerkt zijn met een A (aqua) en een V (Vinum) of gewoon met een lintje. Ze staan meestal op een serveerblaadje dat eveneens van glas, keramiek of metaal is.
Kan en schaal voor de handwassing
Na het klaarmaken van de gaven in de eucharistieviering wast de priester zijn handen. Daarvoor gebruikt men vaak een flinke waterkan met kom of schaal. Men wil daarmee het ritueel van de handwassing duidelijk uit laten komen en niet minimaliseren tot een scheutje over de vingertoppen van de priester.
Lavabo- of vingerdoekje
Het lavabodoekje wordt door de priester gebruikt bij de handwassing na het bereiden van de gaven. Het is genoemd naar de Latijnse beginwoorden van psalmvers 26,6: ‘ik zal mijn handen in onschuld wassen’. Het doekje lijkt veel op een kelkdoekje en wordt zo ook gevouwen. Maar voor het onderscheid staat er geen kruis op geborduurd. Het ligt over de ampullen die op de credens staan, vooral als die niet afgesloten zijn of naast het kannetje voor de handwassing.
Missaalstandaard
Op de missaalstandaard of –drager worden het altaar missaal of de andere teksten van de priester gelegd om ze beter te kunnen lezen. De standaards kunnen van verschillend materiaal zijn: van koper, van hout en tegenwoordig ook van plexiglas.
Ambo (of lezenaar), het tweede centrum
Het altaar is het belangrijkste element in de kerk, maar de ambo komt direct daarna. In de vroege Kerk van de vierde eeuw was de ambo een hoog en soms weids spreekgestoelte met trappen en een marmeren lezenaar.
Zitplaats van de priester
De zetel van de priester die voorgaat, moet volgens het altaar missaal teken zijn van zijn taak om de samenkomst van de gelovigen voor te zitten en het gebed te leiden.
Tabernakel
Een tabernakel is een bewaarplaats voor het Allerheiligste (hostie). Van af de dertiende eeuw was het tabernakel in de Romeinse liturgie de heiligste plaats van heel het kerkgebouw. Het Tweede Vaticaans Concilie heeft aan die aanwezigheid niets af willen doen, maar wel de ogen willen openen voor ook andere wijzen vaan aanwezigheid van de Heer, onder andere in zijn Woord, in de gemeenschap en in de mens. Tegenwoordig bewaart men de hosties in een tabernakel in de buurt van de altaartafel, tegen de wand of in een aparte kapel.
De sleutel van het tabernakel wordt in de kluis van de sacristie bewaard. De sleutel van de kluis wordt door de pastor en/of koster beheerd.
Tabernakels zijn meestal kostbaar uitgevoerd, gemaakt van edelmetaal, soms versierd met edelstenen. Ook van binnen dienen ze er verzorgd uit te zien. Er ligt een corporale op de bodem. In sommige kerken hangt men voor of over het tabernakel een gordijntje als het eucharistisch Brood erin aanwezig is.
Godslamp
De eeuwig brandende vlam bij het tabernakel is gebruik geworden in de middeleeuwen bij de opkomende verering van de eucharistie. De godslamp hang of staat bij het tabernakel en brandt als er geconsacreerde hosties in het tabernakel zijn. Als die er niet zijn moet de godslamp dus niet branden.
Het materiaal voor de vlam kan een waskaars zijn, olijfolie, vloeibare godslampolie of godslampolie in vaste vorm.
Monstrans, lunula, custodie
De eerste monstransen dienden om de relieken van de heiligen aan de gelovigen te tonen. In de 12e en 13e eeuw begon met de gesacreerde hostie te vereren buiten de mis door deze uit te stellen in een monstrans.
De lunula is een klein (half)maanvormig houdertje waarin de geconsacreerde hostie geplaatst wordt en dat vervolgens in de monstrans wordt geschoven. De lunula kan in een andere uitvoering ook los van de monstrans, geplaatst op een ‘voet’ voor de uitstelling gebruikt worden. Na de uitstelling wordt de lunula in een speciaal daarvoor bestemd doosje, de custodie bewaard in het tabernakel.
Ciborie
Een grote kelk of schaal met een deksel, die gebruikt wordt om de geconsacreerde hosties te bewaren die van de eucharistieviering zijn overgebleven, noemt men een ciborie. Soms wordt de ciborie ook gebruikt voor het uitreiken van de communie.
Over de ciborie kan het ciborievelum worden gelegd: een ronde doek van fraaie stof.
Pyxis
Een pyxis is een klein rond doosje, van binnen verguld en vaak bewaard in een klein leren of stoffen beursje. De pyxis dient om er de hosties voor de ziekencommunie in te bewaren en de hosties naar de zieken te brengen. Ze bestaan in verschillende maten: meestal voor twee hosties, maar ook voor 10 of 15.
Flambouwen
Draagkandelaars en flambouwen kunnen gebruikt worden bij de intocht van de eucharistieviering, bij de lezing van het evangelie en eventueel bij het uitreiken van de communie. Flambouwen zijn voor gebruik buiten bedoeld en bestaan dan ook uit een draagstok met daarop een houder voor de kaars en een omhulsel van glas om uitwaaien van de kaars te voorkomen.
Wierook
Wierook komt van wij-rook, gewijde rook. Het is een verzamelnaam voor een mengsel van plantaardige producten, meest harsen, welke in korrelvorm op gloeiende kolen wordt verbrand. Alleen wierook van goede kwaliteit ruikt lekker en zal gebruikt worden in de kerk.
Wierookvat, scheepje en lepeltje
Wierookvaten zijn meestal van een fraai bewerkte metaalsoort gemaakt en soms verzilverd. Ze zijn opgehangen aan drie of vier kettingen. De deksel kan met een aparte ketting omhoog worden getrokken. In het vat zelf bevindt zich een uitneembaar vuurpotje. Daarin worden gloeiende tabletten van geperste kool(briketten) gelegd die zijn aangestoken boven een kaars of met een elektrische koolontsteker. De wierook wordt bewaard in het zogenaamde scheepje of schelp. Het heet simpelweg zo vanwege de vorm. Met een klein lepeltje zoveel wierook als nodig is uit het scheepje genomen en op het brandende kooltje gelegd.
Wierookbrander
Tegenwoordig wordt in plaats van het wierookvat ook wel eens een schaal of wierookbrander gebruikt. Ze kunnen van keramiek of ander materiaal zijn en staan op een standaard in de altaar ruimte.
Wijwateremmer met kwast
Tegenwoordig wordt er vooral wijwater gebruikt als herinnering aan de doop. De wijwaterkwast dient voor de besprenkeling. De kwast wordt daartoe gedoopt in de emmer of het vat met wijwater. Er bestaan ook metalen kwasten, een holle bol op een houder, voorzien van gaatjes met binnenin een spons. Daarnaast is er ook nog een kleine besprenkelaar, bedoeld om in de zak te stoppen en te worden gebruik bij bijvoorbeeld een huiszegening. Er zit een watertankje in je handgreep.
Ampullen voor de heilige oliën
Voor de verschillende oliën bestaan er ampullen die goed afgesloten moeten kunnen worden. Ze kunnen van tin, zilver of glas zijn en zijn soms van binnen verguld. De oliën kunnen in de kluis van de sacristie bewaard worden of in een kastje in de kerk.
Collecteschalen en mandjes
In de meeste kerken gebruikt men mandjes of schalen. Die worden voor of tijdens het bereiden van de gaven op het altaar, door collectanten van rij tot rij doorgegeven. Daarna worden ze aan de voet van het altaar gezet of op de rand van de altaar ruimte, maar nooit op het altaar.
Het geld moet direct na de viering naar de sacristie worden gebracht en in de kluis van kerk of pastorie of op een andere veilige plaatst worden opgeborgen.
Aansteekstok en kaarsen dover
Een aansteekstok en een kaarsen dover zijn bedoeld voor kaarsen waar je staande niet bij kunt. Meestal zijn de aansteekstok en de kaarsen dover met elkaar gecombineerd. Het is een lange houten stok met bovenaan een koperen of messing ‘hoedje’.
Schel of handbel
Klokken en bellen dienden oorspronkelijk om de demonen op de vlucht te jagen en de komst van belangrijke mensen en gebeurtenissen aan te kondigen. Tegenwoordig gebruikt men de altaarbel wanneer de priester het eucharistisch gebed inzet, aan het begin van de prefatie of als teken voor de andere gelovigen om te gaan staan.
Kaarsen
Het licht van de kaarsen doet denken aan het Licht van de wereld, Jezus Christus en aan diegene die ons leven wil verlichten. Er zijn verschillende soorten kaarsen in de liturgie:
Paaskaars:
Verkrijgbaar in verschillende grootte en van verschillend gewicht. Er staat altijd een kruis op, met op de uiteinden en in het midden vijf gaten om er in de paaswake vijf wierookkorrels, verwijzing naar de vijf wonden van Jezus in te plaatsen.
Kaarsjes voor de paaswake:
Verkrijgbaar in verschillende grootte met of zonder afbeelding.
Kaarsen voor 2 februari:
Deze hebben hetzelfde model als de kaarsen voor de paaswake, maar hebben geen opdruk.
Altaar kaarsen:
In verschillende modellen, hoogten en dikten verkrijgbaar.
Doopkaarsen, vormselkaarsen, huwelijkskaarsen
Kaarsen voor de Blasiuszegen
Voor de godslamp:
Bestaat speciale godslampolie, zowel in vloeibare als vaste vorm.
Devotielichten:
(soort waxinelichtjes) voor bijvoorbeeld bij de beeltenis van Maria.
Devotiekaarsen:
voor hetzelfde doel als de devotielichten.
De aansteekpit: een rolletje in was gedrenkte lont.
Oorsprong
De liturgische kleding stamt uit de laat-Romeinse profane klederdracht. Aanvankelijk bestond er geen speciale liturgische kleding. De scheiding tussen profane en liturgische kleding verliep geleidelijk en is niet overal op hetzelfde tijdstip tot stand gekomen, maar in de achtste eeuw is ze een feit. Dan wordt als bovenkleding door alle geestelijken een kazuifel gedragen. Later is dit alleen aan de priesters voorbehouden. De eigen kleding van de diaken is vanaf de vijfde eeuw de dalmatiek die over de albe en stool gedragen wordt. De subdiaken draagt de tuniek.
Kleding van de priester tijdens de eucharistieviering
Tijdens de viering van de eucharistie draagt de bisschop of priester in deze volgorde: een amict, een albe, een singel, een stola en ten slotte een kazuifel.
Amict
De amict is oorspronkelijk een halsdoek, bedoeld om bij warm weer zweet op te vangen. Het is een doek met twee linten die kruiselings om het lichaam geslagen worden en vervolgens vastgeknoopt. De amict kan nog steeds als zweetdoek gebruikt worden en zo de halsrand van albe of kazuifel beschermen. Ze kan ook dienen om de dagelijkse kleding van de voorganger weg te werken.
Albe
De albe is een eenvoudig tot de voeten reikend wit linnen gewaad. Het is een herinnering aan het witte doopkleed. Onder de albe wordt meestal een amict gedragen en de albe wordt met een koord om het middel ingesnoerd om de juiste lengte te krijgen. Dit koord wordt ook wel de singel (of albekoord) genoemd. De kleur ervan is vaak wit, maar het kunnen ook andere liturgische kleuren hebben.
Kovel of gebedsmantel
De kovel of gebedsmantel is niet hetzelfde als een albe. Het is een ‘eigen’ kledingstuk. Er is geen albekoord bij nodig. Stola’s worden er overheen gedragen.
Stola
De stola (Grieks, lang, deftig bovenkleed) is oorspronkelijk een feestkleed. Bisschop en priester dragen de stola zó dat die over beide schouders aan de voorkant van het lichaam nar beneden hangt. De diaken draagt de stola over de linkerschouder schuin over het lichaam tot onder de rechterarm.
De stola wordt gedragen bij alle handelingen waarbij bisschop, priester en diaken hun wijdingsfunctie uitoefenen. Ze kan ook gedragen worden bij gelegenheden waarbij geen andere liturgische kleding gebruikt wordt.
De stola wordt gedragen over superplie of albe heen en onder het kazuifel. Bij klassieke stola’s is vaak bij de hals een linnen ‘stolakraagje’ te zien. Het wordt met klemmetjes vastgemaakt en dient ter bescherming van de stolastof.
Kazuifel
Oorspronkelijk was het kazuifel een ruim Romeins gewaad dat heel het lichaam overdekte en alleen voor het hoofd een ruimte openliet. In de loop van de eeuwen werd er omwille van het gemak steeds meer stof boven, onder en opzij vanaf gehaald en ontstonden de ‘vioolkistjes’. Het kazuifel is het belangrijkste gewaad van de bisschop en de priester tijdens de eucharistie.
Toog en superplie
De toog is de lange, zwarte kleding die vroeger als burgerkleding door geestelijken werd gedragen. Het algemeen voorschrift om deze te dragen verdween en de priesters gingen zich kleden als alle andere mannen. De toog is in gebruik gebleven als kerkelijk ambtsgewaad. De kleur geeft de waardigheid aan: wit voor de paus, rood/zwart voor de kardinalen, paars/zwart voor de bisschoppen en zwart voor de priesters.
Bij sommige liturgische vieringen (bijvoorbeeld de doop) kan de toog gebruikt worden met daaroverheen de superplie. De superplie is een linnen of ‘overgooier die tot onder het middel reikt en wijde mouwen heeft. Heel soms is de kleding voor de misdienaars nog een toog met superplie.
Koormantel
De koormantel of pluviale is oorspronkelijk een Romeinse regencape. De wijde mantel wordt om de schouders geslagen en reikt tot de grond. Ze kan gedragen worden door priester, diaken en cantor. Ze zijn er in alle liturgische kleuren.
Schoudervelum
Het schoudervelum is een lange, ongeveer 2,5 tot 3 meter lange doek van zo’n 60 cm breedte, gemaakt van meestal dezelfde stof als de koormantel. Het stamt uit de tijd dat kostbare en eerbiedwaardige zaken niet met de blote hand maar met een doek werden vastgenomen. Nog steeds wordt voor de zegen met het Allerheiligste en tijdens een processie, de monstrans of ciborie met en velum vastgehouden.
Velums zijn er in alle liturgische kleuren.
MijterDe mijter is de liturgische hoofdbedekking en vanaf de twaalfde eeuw een ereteken van bisschoppen en abten.
Staf
Van oorsprong is de staf een steun bij lange voettochten en voor bejaarde monniken en rustpunt tijdens de lange getijdendiensten. Door de jaren heen is de staf onder de monniken een onderscheidingsteken van ouderdom en waardigheid geworden en vervolgens een symbool van zeggenschap over anderen. Ten slotte werd het in de kerkelijke hiërarchie een tegenhanger van de wereldlijke scepter. De staf wordt gebruikt door de paus, bisschoppen, abten en abdissen.
Dalmatiek
De dalmatiek is een lang en wijd gewaad met mouwen. Dalmatieken zijn er in alle liturgische kleuren. De dalmatiek is het eigen gewaad van de diaken en wordt over de albe en stool gedragen.
Kleding voor pastoraal werkers en werksters
Voor pastoraal werkers en werksters bestaat geen specifieke kleding. Veel pastoraal werkers en werkster dragen als zij in vieringen voorgaan een albe of gebedsmantel, met daaroverheen een speciaal voor hen ontworpen onderscheidingsteken in de liturgische kleur.
Kleding van acolieten, misdienaars, lectoren, zangers.
De kleding van acolieten en misdienaars bestaat meestal uit een kovel en een koord. Soms wordt om de hals een koordje nog een hangel gedragen in de vorm van een kruis of duif.
Altaar dwaal
De altaar dwaal is de uitdrukking van respect voor wat er gevierd moet worden en moet ook duidelijk laten zien dat het hier om een gedekte tafel gaat. De vroegere altaar dwalen waren van zuiver linnen. Die van tegenwoordig van trevira, katoen, linnen, polyester, vlas, acryl of combinaties van deze stoffen. Door deze verschillende materialen kan de kleur variëren van wit tot licht crème.
Lezenaar- en altaar kleed
De paramentenateliers vervaardigen naast de kleding voor de bedienaren ook de kleden voor lezenaar en altaar. Lezenaar- en altaar kleed zijn meestal van dezelfde stof gemaakt. Soms zijn ze van dezelfde stof als kazuifel en stola. Ze zijn er in alle liturgische kleuren en dienen ter verfraaiing van altaar en lezenaar.
Het altaar kleed is zo groot dat het aan alle zijden van het altaar tot de grond toe afhangt. Het lezenaar kleed wordt over de lezenaar gehangen zodat het aan voor- en achterkant afhangt.
Altaardoek of antependium
Een variant op het altaar kleed is de altaardoek. Hij is kleiner dat het altaar kleed en hangt van de voorkant van het altaar af. Daarnaast heb je ook nog een kort altaardoek. Deze heeft een sierrand van mooie stof in liturgische kleur en wordt langs de rand van het altaar aangebracht.
Conopeum
In sommige kerken hangt men vóór of over het tabernakel een gordijntje of fraaie doek als het eucharistisch brood in het tabernakel aanwezig is. Dit heet het conopeum. De kleur en stof van het conopeum zijn niet voorgeschreven.
Hongerdoek
In veel kerken is in de veertigdagentijd een hongerdoek te zien. De precieze betekenis ervan is onbekend. De moderne hongerdoeken willen een visueel hulpmiddel zijn bij de vieringen van de veertigdagentijd. Ze zijn meestal ontworpen door een kunstenaar uit een land van de derde wereld. Elk jaar komt er een nieuw vastendoek.
Wandtapijten
Er zijn grotere of kleinere wandtapijten in de handel waarop bijvoorbeeld de patroonheilige, de Moeder Gods of een liturgisch symbool kan worden aangebracht.
Draaghemel of baldakijn
De draaghemel of het baldakijn is een vaak rijk bewerkt scherm dak van stof. Het baldakijn wordt gedragen boven de priester of diaken die het Allerheiligste draagt in processies.
Vlaggen en vaandels
Vooral kerken met een wat langere geschiedenis hebben nog oude vaandels of kerkvlaggen ter ere van speciale heiligen of als onderscheidingsteken van vroegere kerkelijke verenigingen. In bijna elke kerk is ook wel een wimpel aanwezig inde pauselijke kleuren witgeel die voor speciale gelegenheden voor de kerk wordt uitgehangen.
Doeken voor kruisbedekking
Kruisen en heiligenbeelden kunnen vanaf de vijfde zondag van de veertigdagentijd bedekt worden met paarse doeken. Voor Witte Donderdag worden ze vervangen door witte. De kruisbeelden blijven bedekt tot na de liturgische viering op Goede Vrijdag. De heiligenbeelden tot aan het begin van de paaswake.
De liturgische gewaden kunnen verschillende kleuren hebben, namelijk wit, rood, groen, paars, violet, roze of zwart. De liturgische kleuren worden als volgt gebruikt:
a. Wit: feestkleur voor de paas- en kersttijd, op feest van de Heer en van de Moeder Gods, op feesten van de engelen en heiligen (behalve martelaren), op het feest van Allerheiligen en nog enkele grote feesten.
b. Rood: Kleur van liefde, op palmzondag, Goede Vrijdag, Pinksteren, de vieringen van Jezus’ lijden en op feesten van de apostelen, evangelisten en martelaren.
c. Groen: kleur van hoop en groei, wordt gebruikt op de zondagen door het jaar en de weekdagen in de loop van het jaar.
d. Paars: wordt gedragen in tijden van verstilling, inkeer, boete, in adventstijd en veertigdagentijd. Naar keuze ook bij begrafenis en bij vieringen voor overledenen, maar daarbij kan men ook andere kleuren kiezen.
e. Zwart: de kleur van rouw kan gebruikt worden bij de begrafenis en bij vieringen van overledenen. In de Lage Landen echter meer en meer in onbruik geraakt.
f. Roze: kan op twee zondagen in het jaar gebruikt worden: op derde zondag van de advent en op de vierde zondag van de veertigdagentijd.
Boca Noord
Vestiging Almere-Stad
Rondebeltweg 32
1329 BB Almere
T +31 (0)88 400 59 00
E infonoord@boca.nl
Boca Zuid
Vestiging Schijndel
Galvaniweg 20
5482 TN Schijndel
T +31 (0)73 549 25 11
E infozuid@boca.nl
Deze website maakt gebruik van cookies zodat we u de best mogelijke gebruikerservaring kunnen bieden. Cookie-informatie wordt opgeslagen in uw browser en voert functies uit zoals u herkennen wanneer u terugkeert naar onze website en ons team helpen te begrijpen welke delen van de website u het meest interessant en nuttig vindt.
Strikt noodzakelijke cookies moeten te allen tijde zijn ingeschakeld, zodat we uw voorkeuren voor cookie-instellingen kunnen opslaan.
If you disable this cookie, we will not be able to save your preferences. This means that every time you visit this website you will need to enable or disable cookies again.
Deze website maakt gebruik van Google Analytics om anonieme informatie te verzamelen, zoals het aantal bezoekers van de site en de meest populaire pagina's.
Door deze cookie ingeschakeld te houden, kunnen we onze website verbeteren.
Please enable Strictly Necessary Cookies first so that we can save your preferences!